Het verhaal van Jopie
JOPIE
Aan de Bovensingel woonden, toen ik een jongen was, veel kerkelijke mensen. Die lieten op zondag hun kinderen niet buiten spelen. Ons gezin was niet-kerkelijk, dus mocht ik ’s zondags wel de straat op. En daar was Jopie dan ook, voor hem was de zondag een gewone dag, want hij was een joodse jongen. Zó ben ik aan Jopie gekomen.
Hoewel zij een paar jaar scheelden, speelden Coen Sollie (1928) en Joop Vos (1931) veel samen. Van de dijk af met een eigengemaakt karretje, het onderstel van een kinderwagen. In een eigengemaakte tent. Rolschaatsen, één keer zelfs op de rolschaats naar Wezep over de nieuwe asfaltweg. Of slootje springen en visjes vangen in de weilanden. Bij het ouder worden op de fiets, met de andere jongens uit de buurt op woensdagmiddag naar de
Leemkuil.
Een heerlijke jeugd. Jopie was goed van vertrouwen, hij trapte zo’n beetje overal in, slech- te mensen bestonden voor hem niet. We hingen erg aan elkaar. Op een keer ben ik door m’n moeder naar bed gestuurd omdat ik in de sloot was terechtgekomen, nadat ik al in de teil was geweest. Na de wekelijkse wasbeurt mocht ik nog even buiten spelen omdat het zo’n mooie zomeravond was. En toen werd ik uitgedaagd over een vrij brede sloot te sprin- gen, maar dat ging mis. Vader lachte, maar moeder was boos en spoelde met een tuin-
slang de modder van me af. Daar lag ik boven. Jopie komt aan de deur en vraagt (hij
praatte een beetje lijzig): ‘Vrouw Sollie, komt Coen nog spelen?‘ ‘Nee’, zegt moeder, ‘maar ga maar naar boven.’ Hij op de rand van m’n bed en ik zeg: ‘Weet je wat, kleed-oe uut en kom erin !’ – Later op de avond komt Vos: ‘Waar is mien Jopie toch?’ En toen vonden ze
ons, we sliepen als een roos, de armen om elkaar. Vader kon Jopie echt een beetje plagen, als hij bij ons at, dan zei hij: ‘Neem toch een stukkien spek’. Maar dat deed Jopie niet, want ze waren thuis gelovig. Soms kon hij niet meespelen, want dan was er een vastendag, en dan moest hij rusten. Ik at ook wel eens bij de familie, lekkere soep. En dan hadden we een weer een tijd buiten gespeeld en dan zei Jopie: ‘Nu gaan we vla eten’. Waarom weet ik nog steeds niet. Het hangt samen met de Joodse spijswetten]. Ook snoepten we wel eens van de zolder, daar droogde z’n vader amandelen (mangelen), dat was tegen de suikerziek- te, waar hij erg aan leed. Of we lagen in de huiskamer op de bank. Jopie had een heel lieve moeder en ene oudere zus, Selien, die zat op het Lyceum.
Zij was veel thuis. Z’n ouders waren er erg trots op dat ze als nakomertje Jopie nog hadden gekregen. Zijn moeder zei al- tijd: ‘Hij heeft nu wel zwart haar, maar bij zijn geboorte was het rood’. Zijn vader was voor mij erg aardig, maar hij kon soms behoorlijk uit z’n slof schieten. Hij ging veel in debat met overburen over de Bijbel. Dat waren christenmensen
maar ze hadden voor de NSB gekozen en dan wilde hij hen overtuigen. Later, in de oorlog waren die gesprekken na-
tuurlijk afgelopen, maar Jopie’s vader (de Kampenaren zei- den: jood Vos) werd hoe langer hoe radelozer. En dan liep
hij maar door de kamer heen en weer en maar hardop rede- neren. Onopvallend ging ik dan weg.
Op de duur was het zelfs verboden om nog met elkaar om te gaan. Ik sloop dan stiekem over straat en probeerde on- gezien hun steegje achterom te bereiken. Of ik ging bij hun
buren over de schutting. En dan was ik weer bij Jopie. Ik geloof dat hij op den duur een
beetje bang werd van die stiekeme bezoeken. Ik heb toen z’n mooie fiets (met heel goede banden) gekregen en z’n rolschaatsen en een (echt!) stoommachientje. Toen het lang ging duren voor ze weg moesten, heeft hij dat machientje teruggevraagd. Hij was er zo gek mee. Toen ze eenmaal weg waren hebben NSB-ers (of anders de Duitsers wel) de boel leegge- haald. Ook heb ik Jopie’s boeken gekregen. Oh ja, op een verjaardag heb ik van hem en
twee andere buurjongens Karl May gekregen, de namen staan er nog in. Zo’n boek verslond je natuurlijk.
Vader en moeder Sollie, die bevriend waren geraakt met de familie Vos door de zoontjes, hebben het er nog wel over gehad of ze Jopie bij hen in huis zouden nemen. Maar dat wil- de de familie Vos niet, dat is voor jullie veel te veel risico, zeiden ze. Zo nu en dan kwamen ze luisteren naar de Engelse zender bij ons, de joden moesten immers hun radio’s inleve- ren.
Toen de familie Vos verwachtte dat ze spoedig weg zouden moeten, waren ze druk in de weer met rugzakken pakken. Coen is er nog één keer geweest. Jopie kreeg net zijn rugzak
omgehesen en … viel met een klap om, pardoes. Zo zwaar was dat ding. Daarna hebben die twee elkaar zo in het voorbijgaan nog wel gezien. Op straat liep Jopie dan met z’n oudere zuster. Vanaf mei 1942 met een gele ster op de kleding. Kwam je ze dan tegen dan was het, kort, even een wenk: dág…
Op een avond kwam iemand vertellen dat de familie Vos uit de Hendrik van Viandenstraat
(want daar woonden ze) was weggehaald. Door de vader van een van onze speelkameraad- jes, dat was een politieagent.. Vader is toen nog afscheid gaan nemen in de
Buitensociёteit.
Een paar dagen later was er een briefkaart. Met de groeten van Vos. Jopie had op de adreszijde geschreven (je ziet hoe hij z’n best heeft gedaan, keurig te schrijven):
‘Beste allen, we zouden eerst Maandag vertrekken, maar de trein kwam niet. Deze brief is in de trein geschreven. Het beste met je Coen. Doe de groeten aan allemaal,
Jopie’
Het verhaal van Jopie is te vinden in het boek “weggetjes naar de vrijheid”
Het vertelt over de vriendschap van Jopie en Coen (Sollie) Het boek bevat verhalen van mensen die kind waren tijdens de tweede wereldoorlog en is verkrijgbaar bij de Werkgroep.